Taakproces (Verkeerstaak)

Verkeerstaak, verkeersopgaven en taakprocessen:

Bedenk bij deelname aan het verkeer, het doorlopen van de taakprocessen en het uitvoeren van een verkeerstaak, dat je hoofdzakelijk je eigen gedrag in de hand hebt, dat van de andere verkeersdeelnemers of weggebruikers niet of nauwelijks. Een goede verkeersdeelname bestaat dan ook vooral uit het niet verergeren of opvangen van de fouten van anderen. Zijn er bij aan komen rijden op een kruispunt bijvoorbeeld tien verschillende individuele weggebruikers betrokken, dan heb je zelf slechts voor maximaal tien procent controle over de situatie.

De verkeerstaak:
Onder de verkeerstaak van de bestuurder wordt het gewenste beheersingsniveau en de mogelijkheid tot het oplossen van verkeersopgaven bedoeld.

De verkeersopgaven:
Bij de verkeersopgaven krijg je als bestuurder te maken met keuzes voor, tijdens en na de rit. Je moet de (verkeers)situaties herkennen. Dit leidt vervolgens tot een bepaald (gewenst) gedrag bij de uitvoering van de verkeersopgave.

  • Voor de rit: dit begint bijvoorbeeld al bij de afwegingen die je maakt bij de keuze of het onderhoud van een auto, maar ook een gedegen voorbereiding van een autorit of het besef van de invloed van medicatie op het rijgedrag vallen hieronder.
  • Tijdens de rit: bij de verkeersopgaven tijdens de rit gaat het om de keuzemomenten die je maakt bij deelname aan het verkeer. Denk hierbij onder andere aan inhalen of ingehaald worden, je plaats op de weg, het verlenen van voorrang of stilstaan en parkeren.
  • Na de rit: denk hierbij aan het afsluiten van de auto, het handelen bij pech onderweg of bij verkeersongevallen.

Voor elke verkeerssituatie/verkeersopgave moet je een goede, veilige en goed uitvoerbare oplossing bedenken, waarbij je rekening houdt met:

  • de bestuurder (jij zelf)
  • het voertuig waarmee je rijdt
  • andere weggebruikers (zowel voetgangers als andere bestuurders)
  • de weg (structuur, conditie e.d.)
  • de omgevingscondities (weersomstandigheden, dag, nacht e.d.)

Vijf taakprocessen in het verkeer:

Om bij een verkeersopgave/verkeerssituatie de juiste beslissing te kunnen nemen en deze goed uit te kunnen voeren, moet je de vijf taakprocessen volgens een vaste volgorde doorlopen.

De vijf taakprocessen:

  1. waarnemen (het opnemen van de informatie)
  2. voorspellen (wat er kan of zou kunnen gebeuren)
  3. evalueren (informatie voor jezelf uitleggen en verwerken)
  4. beslissen (het nemen van de juiste beslissing)
  5. handelen (het werkelijk uitvoeren)

(om te onthouden: Waar Voor Eet Bep Haring)

Om tot een juist oordeel en het juist en veilig handelen te komen, moet je eerst de belangrijke informatie verwerken.
Onder informatieverwerking wordt verstaan:

  • het opnemen van informatie
  • beredeneren en verwerken van de informatie
  • het nemen van de juiste beslissing
  • tot slot de uitvoering

Waarnemen:

Het waarnemen vormt als eerste start de basis van alle daaropvolgende processen. Het waarnemen start met het opmerken van de signalen en prikkels die voor de verkeersopgave van belang zijn. Waarnemen is het via de zintuigen bewust worden van informatie.
Door het zien, horen, voelen, ruiken of proeven selecteer je informatie op de inhoud, de betekenis en dat wat het belangrijkste is. Vervolgens stel je vast wat in een bepaald verkeersbeeld van belang is en wat van minder belang is of genegeerd kan worden. Dus:

  • wat neem je zintuiglijk waar
  • wat is daarbij -in de situatie van dat moment- van belang

Bijvoorbeeld: als bestuurder naderen van een kruispunt, waar van rechts een andere bestuurder nadert.
Waarneming: andere voertuigen opmerken, kennen van de voorrangsregels en het soort weg, bewust zijn van de eigen naderingssnelheid en die van anderen.

Voorspellen:

Aan de hand van de informatie die je hebt waargenomen, voorspel je de gevolgen van bepaalde gedragskeuzes. Je verwachtingspatroon baseer je op:

  • je eigen gedrag
  • het gedrag van de overige verkeersdeelnemers
  • de verkeerssituatie/het verkeersbeeld

De gevolgen van je eigen gedragskeuzes zijn te voorspellen, maar de gevolgen van de gedragskeuzes van de overige verkeersdeelnemers niet of nauwelijks. Toch is hun gedrag, keuze, reactie mede bepalend voor de verkeerssituatie en de wijze hoe jij met de verkeersopgave om kunt gaan.

Bijvoorbeeld: als bestuurder naderen van een kruispunt, waar van rechts een andere bestuurder nadert.
Voorspellen: wat doen de andere bestuurders, rijd je een juiste koers, wat zijn de gevolgen als je een bepaalde keuze maakt.

Evalueren:

Als derde stap -na het voorspellen- volgt het evalueren (beoordelen). Hierbij moet je een inschatting maken in hoeverre de maatschappelijke belangen worden geschaad als je verwachtingspatroon inderdaad uitkomt. Hierbij maak je een belangenafweging met betrekking tot de:

  • verkeersveiligheid
  • verkeersdoorstroming
  • milieubescherming

Bijvoorbeeld: als bestuurder naderen van een kruispunt, waar van rechts een andere bestuurder nadert.
Evalueren: vraag jezelf af of belangen als veiligheid, doorstroming, milieu en mobiliteit in gevaar komen als je eerder gemaakte voorspelling uitkomt.

Beslissen:

Na de evaluatie moet je beslissen welk gedrag je vervolgens gaat vertonen. Het kan zijn dat je nog geen beslissing kunt nemen of dat je een andere oplossing overweegt. Is dat wat je besloten hebt niet uit te voeren, dan begint het proces weer opnieuw met waarnemen, voorspellen en evalueren om uiteindelijk tot een nieuwe, veilige en juiste beslissing te komen.

Bijvoorbeeld: als bestuurder naderen van een kruispunt, waar van rechts een andere bestuurder nadert.
Beslissen: kan je hetgeen besloten is doorvoeren of moet je besluiten te stoppen en het proces opnieuw doorlopen.

Handelen:

Tot slot komt het aan op het daadwerkelijk, vlot en veilig uitvoeren van wat je besloten hebt en moet je dit besluit omzetten in handelen. Je moet onder alle omstandigheden in staat zijn de juiste oplossing te vinden en om de voorkomende handelingen uit te voeren. Dit kan betekenen dat de taakprocessen door een tussentijds veranderend verkeersbeeld -geheel of gedeeltelijk- een aantal keren doorlopen moeten worden om de verkeersopgave tot een goed einde te brengen.

Bijvoorbeeld: als bestuurder naderen van een kruispunt,waar van rechts een andere bestuurder nadert.
Handelen: als er sprake is van een gelijkwaardig kruispunt, zal je besluiten te stoppen.

Het goed en soepel doorlopen van de vijf taakprocessen zal voor een beginnend bestuurder aanvankelijk wellicht wat moeizaam, geconcentreerd en bewust verlopen. Bij de ontwikkeling tot een ervaren bestuurder zal dit meer en meer een geautomatiseerd proces worden.